Over de Joodse verzetsheld Schuschu


 

Een steentje voor Schuschu

In Nederland is nauwelijks iemand te vinden die zijn naam kent. Anders is dat in Israël. Vooral de laatste jaren meldt zich elke zomer een aantal Israeli’s dat een bezoek wil brengen aan het graf van Schuschu op de joodse begraafplaats bij Oosterhout. Meestal zijn het oudere mensen, grootouders met hun kinderen en kleinkinderen, die nog eenmaal een ‘pelgrimage’ ondernemen naar het graf van deze jongeman, die voor hen een levende legende is gebleven en die een beslissende rol in hun leven heeft gespeeld. Afscheid nemen van Schuschu door een steentje op zijn graf te leggen.

Joachim (Schuschu) Simon werd op 12 november 1919 in Berlijn geboren als zoon van Fritz Simon en Lotte Salinger. Zijn moeder stierf kort na zijn geboorte. Vader Fritz Simon had in Berlijn een advocatenpraktijk. De jonge Joachim groeide op in een sterk geassimileerd milieu, zonder enige joodse opvoeding. De naam Schuschu gaf hij zichzelf in zijn kleuterjaren maar deze naam heeft hij behouden en zo werd hij ook altijd door zijn vrienden genoemd. Op elfjarige leeftijd kwam hij in aanraking met de zionistische jeugdbeweging Kadima. Toen zijn vader in 1932 hertrouwde met een niet-joodse vrouw, ging Schuschu bij een tante in Frankfurt wonen. Maar na het overlijden van zijn vader in 1935 verhuisde zijn tante naar Berlijn. Hij voltooide zijn gymnasiumopleiding  en maakte een bewuste keuze voor jodendom en Zionisme. In de zomer van 1935 sloot hij zich aan bij de Hechaloetsbeweging, de Palestinapioniers die zich onder meer door agrarisch werk voorbereidden op een toekomstige emigratie naar Erets Jisraeel. Hij leerde Ivrith en dweepte met dichters als Bialik en Sjimonovitch. De Hebreeuwse cultuur en literatuur hadden zijn  intense belangstelling. Max Rothschild, een van zijn vrienden uit die tijd, herinnerde zich hoe in die bange jaren en in een vijandige wereld, de chaweriem onder leiding van Schuschu tot diep in de nacht konden discussiëren over een passoek uit Tenach, een citaat van Bialik of over de geschriften van Berl. Ondanks grote meningsverschillen en botsingen door verschillend temperament ontstond er een hechte vriendschap, die nog sterker werd in de weken die zij samen doorbrachten in het concentratiekamp Buchenwald. Na het pogrom van de Kristallnacht in november 1938 werden Schuschu en Max Rothschild gevangen genomen. Schuschu had in de chaos van die dagen een klein Tenach weten te redden en tezamen hebben zij in barak 5A van Buchenwald, te midden van vuil en lawaai, de kleine letters in het versleten boekje geprobeerd te ontcijferen.

Door de vervolgingen in Duitsland kwam een toenemend aantal jonge mensen naar Nederland. Na uit Buchenwald vrijgelaten te zijn, verlieten Schuschu Simon en een aantal van zijn vrienden Nazi-Duitsland om in Nederland hun hachsjara voort te zetten. Zij kwamen in 1939 onder meer terecht in het kort daarvoor in gebruik genomen paviljoen in Loosdrecht. Daar zouden zij zich verder voorbereiden op hun alijah. Met een ontembaar enthousiasme zette Schuschu zich in voor zijn mede-chaloetsiem en al spoedig kreeg hij een leidende functie  en werd madrich van de jeugd-alijah. Hij trouwde met Adina van Coevorden, de secretaresse van het bureau Palestina Pioniers. Hij kwam in aanraking met de socialistische voorman Sam de Wolff, die hij probeerde over te halen zich voor het werk van de Hechaloets in te zetten. Sam de Wolff gaf hem lessen in wiskunde en zou hem op zijn verzoek wegwijs maken in de poëzie van Gorter en Henriëtte Roland Holst. Toen kwam de Duitse bezetting. De chaloetsiem zagen hun idealen in gevaar komen. Schuschu herstelde zich snel van de schok en wist de anderen te overtuigen zich te blijven richten op een toekomst in Erets Jisraeel, hoe onbereikbaar dat doel ook scheen te zijn. Plotseling dreigden in de zomer van 1942 de deportaties naar Westerbork en verder. Er werd een reddingsplan uitgewerkt voor de bewoners van het jeugd alijah-huis in Loosdrecht. De beide madrichiem, Menachem Pinkhof en Schuschu Simon, zochten naarstig naar mogelijkheden om de ongeveer 45 inwoners voor deportatie te behoeden. Door Mirjam Waterman, de verloofde van Menachem Pinkhof, kwam men in contact met Joop Westerweel, onderwijzer aan een Montessorischool in Rotterdam en leider van een verzetsgroep. Niemand was sterker doordrongen van de noodzaak dat men moest pogen te ontsnappen dan de met grote leiderscapaciteiten begiftigde Schuschu Simon. In hem vond Westerweel een verwante geest en hij steunde Schuschu Simon dan ook toen deze in augustus ’42 het plan opvatte om zelf een ontsnappingsroute naar Zwitserland op te bouwen om dan via die weg de gehele Loosdrechtgroep, en later de andere groepen, voor zover daartoe bereid, in veiligheid te brengen.

In oktober 1942 gingen Schuschu en zijn vrouw Adina illegaal de grens over om te trachten vluchtwegen naar Zwitserland te vinden. Er werden contacten gelegd met Franse verzetstrijders. Na enkele weken keerde Schuschu naar Nederland terug. Zijn vrouw bleef in Zuid-Frankrijk achter in afwachting van een mogelijkheid om naar het neutrale Zwitserland te kunnen vluchten. Opnieuw reisde Schuschu Simon, alle ontberingen en gevaren trotserend naar Zuid-Frankrijk. Het reizen was voor hem een zware beproeving, want hij werd voortdurend geplaagd door aanvallen van astma. Maar toch toonde hij een tomeloze energie en wist hij lang door te gaan, zonder rust, zonder slaap en zonder voedsel. Door een ascetisch idealisme gedreven liep hij grote afstanden om daardoor geen gebruik te hoeven maken van de trein of de bus en daardoor de gemeenschappelijke kas te kunnen sparen. In november ging hij in de Pyreneeën op zoek naar plaatsen om de Spaanse grens over te steken. Maar hij slaagde er niet in om de nodige contacten te leggen. In Toulouse had hij meer succes en aldaar zou een steunpunt voor de vluchtlijn naar het zuiden komen. In Lyon kon hij eveneens een nuttig contact leggen. Toen hij opnieuw naar Nederland terugreisde, kon hij dankzij deze adressen in Parijs twee jongens op weg helpen naar het zuiden. Deze jongens slaagden erin om tezamen met Adina op 24 december 1942 de Zwitserse grens over te steken. Zij werden weliswaar door de Zwitserse grensbewaking aangehouden, maar vanwege kerstavond werden zij niet teruggestuurd.
Van Schuschu werd enige tijd, afgezien van enkele brieven, niets meer vernomen. In een van deze brieven uit november 1942 schreef hij: “Het is mogelijk tegen het lot te vechten – zelfs als wij zullen verliezen. En als mij morgen een ongeluk overkomt, kan ik volkomen rustig zijn. Ik zal geen moment spijt hebben van wat ik gedaan heb”. Nog in januari 1943 schreef hij aan zijn vriend Kurt Hanneman dat, hoe beperkt de mogelijkheden ook waren, men niet moest wachten totdat men als vee naar de slachtbank werd gevoerd. Niet alle chaloetsiem  waren op dat ogenblik deze mening toegedaan. Max Rothschild herinnerde zich later dat het Schuschu was geweest die hem tot andere  inzichten had gebracht. Aanvankelijk was een deel van de chaloetsiem van mening  dat ze de plicht hadden om met de anderen naar de werkkampen te gaan en met hen hetzelfde lot te delen. Dit was een historische taak en hierdoor konden zij, de kerngroepjes van Palestinapioniers, de anderen tot steun en voorbeeld zijn. Maar Schuschu had zich hevig tegen dit fatalistische idee verzet en anderen  ervan kunnen overtuigen dat dit de weg niet kon zijn. Hij was ervan overtuigd dat men de plicht had om te proberen te overleven om een nieuw en beter leven te beginnen in Erets  Jisraeel.

Op 25 of 26 januari werd Schuschu, toen hij voor de zoveelste keer terugkeerde uit Frankrijk, bij de Belgische grens onder Breda gearresteerd. Hij werd overgebracht naar het bureau van Politie in Breda. De volgende morgen werd hij dood in zijn cel gevonden. Nog dezelfde dag gaf de Officier van Justitie toestemming om het stoffelijk overschot van Joachim Israël Simon te begraven. De plaatselijke afdeling van de Joodse Raad ontving op 27 januari van de SS een mededeling dat een zekere Joachim Simon zich diezelfde dag in het Huis van Bewaring van het leven had beroofd. Tevens werd hieraan de opdracht toegevoegd om de begrafenis te verzorgen. Vreemd genoeg werd er zelfs toestemming gegeven om de lijkkoets met een volgrijtuig te begeleiden. De laatste bestuurders van de Bredase kehilla - de meesten waren al gedeporteerd of ondergedoken - hadden tot taak om Schuschu Simon te gaan begraven. Er waren nog vier personen van de Joodse Raad en zij brachten hem in de morgen van vrijdag 29 januari naar de begraafplaats bij Oosterhout. Hierbij waren aanwezig Henri Samuel, Jacob Haas, Louis Haas en Leo Koperberg. Voor zover de bijzondere omstandigheden dit toelieten, werd aan alle religieuze verplichtingen voldaan. Bij het open graf werd door Jacob Haas een kort woord van afscheid gesproken. Daarna werd Kaddisj gezegd.

Het bericht van de dood van Schuschu bereikte al spoedig de vrienden en de verslagenheid was groot. Een van hen, Kurt Reilinger, reisde op 14 februari naar Breda en kreeg van de Joodse Raad toestemming om de begraafplaats te bezoeken. Het moet voor sommigen een geringe troost geweest zijn dat Schuschu weliswaar in de galoeth, maar toch op een joodse begraafplaats ter ruste was gelegd. Het reddingswerk moest worden voortgezet zolang dit maar enigszins mogelijk was. Kurt Hanneman nam een aantal taken over, maar hij werd in de zomer van 1943 gearresteerd en onmiddellijk naar Auschwitz gedeporteerd. Gideon Drach ging verder met het wegbrengen van joodse jongeren naar het zuiden. In België en Frankrijk zorgden Max Windmuller, Kurt Reilinger en Ernst Hirsch voor de verdere begeleiding.. Deze vluchtlijnen bleven intact totdat ook zij werden opgepakt. Geen van hen heeft de oorlogsjaren overleefd. Tragisch was ook het lot van een andere werker van het eerste uur: Joop Westerweel. Op 11 maart 1944 werd hij gearresteerd, naar het kamp Vught gebracht en afschuwelijk gefolterd. Hij stierf op 11 augustus 1944 in het bos naast het kamp, waar hij door een vuurpeloton werd gefusilleerd. De tekst van een toespraak die hij hield in een hut in de Pyreneeën, vlak voordat 23 jongeren de grens overstaken, is bewaard gebleven:
"Nog enkele dagen en uw bevrijding is er; spoedig gaat gij een vrij land betreden en zal uw taak zijn Palestina op te bouwen tot een vaderland voor alle Joden ter wereld. Vergeet echter de arbeid niet van hen door wie gij in staat waart de vrijheid te verkrijgen; hen die hun leven gaven opdat gij uw doel zoud kunnen bereiken. Vergeet dit alles niet."
Van de 821 pioniers zijn er 460 gedeporteerd. Een aantal ging op grond van hun geloofs- of zionistische overtuiging vrijwillig mee. Van de overigen bereikten er ongeveer 200 Frankrijk, van wie er 80 naar Palestina konden vertrekken, onder hen een groot deel van de Loosdrechtgroep. Voor hen ging de belofte die zij elkaar deden bij hun afscheid in vervulling: Lehitraoth Bearets. Het verzetswerk van de chaloetsiem, waarvan Schuschu Simon de grote inspirerende kracht geweest was, heeft vele mensen gered.

In de vroege morgen van de eerste september 1946 verliet een twintigtal vrienden van Joachim Simon  per vrachtauto Amsterdam om ver in Brabant een steen te zetten op het graf van Schuschu. Midden in bos en heide lag daar bij Oosterhout de verlaten zonovergoten dodenakker waar Schuschu Simon was begraven. Door Nathan Dasberg werden de gebeden gezegd voor hem die zijn leven gaf, evenals voor alle nobelen en braven uit Israël  die waren heengegaan. De oude Sam de Wolff trad naar voren om een bewogen herdenkingswoord te spreken aan het graf van zijn jonge vriend. Jitschak Slijper hield een rede in het Ivrith. In een persoonlijke overpeinzing noemde Max Rothschild zijn oude chawer Schuschu een bezielend voorbeeld en heldhaftig wegbereider. Hij was als een vlam die altijd brandde en anderen met zijn vuur ontstak. Een vlam die in een duistere periode nog eenmaal helder en fel oplaaide. Een vlam die in ere wist uit te doven.

 





Foto matseiwe: Jan Bader


 

 

 

 

 

 

 

login / aanvragen