Abraham de Winter


Uit de publicatie: "Wat ‘n sieraad kan zijn"  (De Nederlands Israëlitische Gemeente Breda 1867-1933)

Abraham de Winter, karakterkomiek.
Meer dan een eeuw gelden was hij een nationale beroemdheid. Toch was hij op het hoogtepunt van zijn carrière al een man van middelbare leeftijd. Nu is hij nagenoeg vergeten. Zo af en toe duikt zijn naam nog wel eens op maar er is niets in Breda dat herinnert aan een van haar beroemdste zonen. Omstreeks 1895 was hij als  voordrachtskunstenaar en karakterkomiek ongekend populair, niet alleen in Breda maar in geheel Nederland.
Abraham de Winter was een pionier en een van de eerste cabaretiers in de moderne betekenis van het woord. Hij wist dit cabaret tot een beschaafd niveau op te trekken en te ontdoen van de platvloersheid en banaliteit die voordien zo kenmerkend waren voor het amusement in het café-chantant en variététheater. Een Bredaas dagblad schreef over Abraham de Winter: "Er zijn namen waar een nationale klank in zit, namen die men door heel Nederland tot in de kleinste achterafhoeken kan noemen om toch dadelijk begrepen te worden. Zoo een naam draagt onze stadgenoot Abraham de Winter; noem zijn naam slechts en men lacht; men lacht omdat dan als bij toverslag de herinnering opkomt aan een of meerdere avonden waarop men naar hartelust heeft genoten van dit genre voordrachtskunst dat zo heel moeilijk is omdat men zoo spoedig de grenzen passeert waar het komische of flauw of plat wordt. Men behoeft echter bij Abr. de Winter noch voor het een nog voor het ander bang te zijn en ik geloof dat hij juist daaraan zijn roem te danken heeft, dat hij nooit getracht heeft zijn roem te zoeken in laffe of triviale dubbelzinnigheden. Abram de Winter is op en top een karakterkomiek; 'n komiek tot in de toppen van zijn vingers, maar ook... een man van karakter; want dat hij dat is kan menige liefdadigheidsinstelling getuigen aan wier weldadigheidsvoorstelling Abram de Winter zoo menigmaal zijn medewerking verleende en dan altijd geheel belangeloos".

Grote roem
Wie was deze Abraham de Winter. Hij werd geboren te Breda op 10 maart 1841 als zoon van Meijer Abraham de Winter en Anna de Bok . Meijer de Winter was een kleine handelaar, vermoedelijk in tweedehands kleding. De jeugd van Abraham de Winter zal gekenmerkt zijn door armoede en voor artistieke ambities was geen plaats. Hij zegt hierover: "Zeker, hij had als jongeling, wel zo’n vaag idee gehad van nog eens toneelspeler te zullen worden, en daar had hij lust in, maar de praktijk van ’t leven dreef hem in andere richting" . Hij zal al jong zelf de kost hebben moeten verdienen. Omstreeks 1860 trekt hij door Holland als opkoper van stro voor de papierfabrieken. "Dat bracht me onder de menschen en leerde me de typen kennen". De boeren die hij bezocht vermaakte hij met de anekdoten die hij geleerd had uit oude afgedankte almanakken die hij voor een paar centen opkocht. Gaandeweg ontdekte hij zijn talenten. Hij trouwde met de katholieke Catharina Aarden  en al spoedig moest hij de kost verdienen voor een groter wordend gezin. Nadat de fabrieken steeds meer overschakelden op hout als grondstof voor papier was Abraham de Winter genoodzaakt een andere kostwinning te zoeken. Hij begon een uitdragerij en later een winkel in kleding en schoenen op de Nieuwe Haagdijk. Dinsdags en vrijdags als er markt was en de stoomtram uit Zundert aankwam bij de Haagpoort, stond De Winter met zijn handel voor zijn winkel op de straat. "Koop maar vast in, je warme plunje, want je ziet wel, De Winter staat alweer voor de deur" . Zijn talenten ontwikkelde hij bij amateurtoneelverenigingen, op bruiloften en in de cafés van Breda. Hij besloot om zelf liedjes te gaan maken. De loopbaan van Abraham de Winter als artiest begon op het moment dat de publieke vermakelijkheden amusementsbedrijven werden . Op het toppunt van zijn roem reisde hij door het hele land om overal voorstellingen te geven. Vooral de uitnodigingen om ter gelegenheid van het Carnavalsfeest een Vastenavondsoirée te geven waren talrijk. In 1899 kreeg hij hiervoor in korte tijd 41 uitnodigingen .  

Een verstoorde sjoeldienst
Abraham de Winter was weliswaar gemengd gehuwd en al zijn kinderen werden katholiek opgevoed, maar hij bleef jood en bleef regelmatig de synagoge bezoeken. Op 11 oktober 1876 was hij het middelpunt van een incident in sjoel en werd hij beschuldigd van het "vertragen en afbreken van een godsdienstoefening door het verwekken van beroering en wanorde in eene kerk".
Wat was de werkelijke toedracht? Het Bredase kerkbestuur lag al enige tijd overhoop met Philip Hartog Koperberg . Er was een conflict over de contributiebetaling en doordat Koperberg van geen wijken wist, zon het kerkbestuur op maatregelen om hem tot gehoorzaamheid te dwingen. Op 10 oktober 1876 kondigde het kerkbestuur een strenge maatregel af tegen wanbetalers. Zij mochten geen zitplaats meer in  sjoel occuperen. Indien zij deze maatregel zouden overtreden zou hen de toegang tot de synagoge worden ontzegd en konden zij desnoods met harde hand worden buitengezet. Het Bredase kerkbestuur wist dat er veel weerstanden waren tegen deze maatregel. Om op alles voorbereid te zijn had men op voorhand de hulp ingeroepen van een agent van politie die de volgende morgen dan ook prompt in de synagoge aanwezig was.
Al enige tijd had Koperberg geen eigen gehuurde zitplaats meer in de synagoge maar hij maakte regelmatig gebruik van een zitplaats die door iemand anders welwillend aan hem werd afgestaan. Ook op de morgen van 11 oktober ging Philip Koperberg op deze plaats staan. Vanuit de parnassijnsbank werd dit geobserveerd door  Salomon Mozes Moerel en Philip Joseph Koperberg, respectievelijk voorzitter en penningmeester van de joodse gemeente Breda. Zij constateerden dat Koperberg gewoon zijn gang ging en zich niets aantrok van hun verordening. Zij riepen de koster Hartog van Stratum bij zich en gaven hem opdracht om Koperberg aan te zeggen deze plaats te verlaten. Hierdoor ontstond het nodige rumoer en enige woordenwisselingen, waarbij Abraham de Winter zich allerminst onbetuigd liet. Voorzanger Asser Rafael Hofstede was genoodzaakt de dienst te staken. Abraham de Winter opende met veel lawaai het deurtje van zijn bank en ging vervolgens naar achteren. Er volgde een felle woordenwisseling met voorzitter Maurits Moerel. Na enige tijd kon de dienst worden voortgezet. De volgende dag werd er door de Bredase commissaris van Politie proces-verbaal opgemaakt waarbij de verklaringen van dertien getuigen, die in de synagoge aanwezig geweest waren, werden opgenomen. Salomon Levie, Benjamin Levie, Meijer Levie, Juda Hollander, Joseph Cohen en Isaak Falkenstein verklaarden allen dat Abraham de Winter niet schuldig was aan het oproer en slechts verzocht had om stilte. Volgens hen was het kerkbestuur schuldig aan deze opschudding door de afkondigen van de buitengewoon strenge maatregelen. Bovendien was Benjamin Levie van mening dat: "het kerkbestuur De Winter niet lijden mag en zijn handelingen in een verkeerd daglicht stelt".  Abraham de Winter werd gedagvaard en moest op 10 november 1876 voor de Bredase rechtbank verschijnen .  Op 27 november volgde de uitspraak. Abraham de Winter werd vrijgesproken van het hem ten laste gelegde misdrijf, t.w. het verstoren van de godsdienstoefening in de synagoge. Maar de relatie met het kerkbestuur was danig verstoord en De Winter heeft zelfs overwogen om het kerkbestuur aan te klagen voor hetzelfde feit waarvoor hij was vrijgesproken .

Een carrière
Deze gebeurtenissen speelden zich af lang voordat Abraham de Winter landelijke bekendheid en roem zou krijgen als acteur en komiek. Hij was de leeftijd van veertig jaar al gepasseerd toen hij aan het begin stond van een stormachtige carrière, die hem veel roem, waardering en bekendheid zou brengen. In 1882 begon hij met theatervoorstellingen onder meer in Antwerpen en Breda. Al spoedig volgden de grote nieuwe theaters in Amsterdam (Paleis van Volksvlijt, Theater Carré), Rotterdam, Maastricht en Den Haag. Hij verzorgde zelfs een optreden voor de Koninklijke familie op Koninginnedag .
Hij ondervond waardering van een uiteenlopend publiek. In zijn politieke sketches hekelde hij zowel misstanden in binnen- en buitenland. Zeer herkenbaar waren voor velen de door hem vertolkte typen, zoals "De schoolmeester van Baawel", "Toon de Straatveger" en "Mieke van Oorschot", een Brabants boerinnetje. Hij werd vereerd met talrijke onderscheidingen en prijzen. In zijn voordrachten en sketches zijn geen joodse elementen te vinden. Dat kon hij zich waarschijnlijk niet veroorloven. Hij vond het al heel bijzonder dat hij als "Israëliet" werd uitgenodigd om op te treden in kloosters en seminaries. "Ja zeker, vindt u dat niet aardig? Ik als Israëliet aan het voordragen in de kloosters van de Jezuïeten, de Pius-sociëteit, St. Vincentius en weet ik al" . Op 28 januari 1895 stond hij op een toneel in het seminarie "IJpelaar" in Breda. Enkele dagen later stuurde de regent van dit seminarie een berichtje naar de krant waarin hij schreef: "De koddige en niemand kwetsende voordrachten van onzen ongeëvenaarde karakterkomiek Abr. De Winter hebben de heeren Professoren en Studenten van het Seminarie "IJpelaar" ten zeerste voldaan" .
De successen van De Winter in katholiek Nederland werden zelfs genoemd in de kolommen van de joodse weekbladen. "Onze stadgenoot, de heer Abr. de Winter, die eergisteren optrad op eene soiree in het gymnasium te Sittard behaalde daar weer een schitterend succes. De zeereerwaarde heer rector der inrichting had dit feest gegeven ter gelegenheid zijner benoeming, en van meer dan een geestelijke, op dien avond aanwezig, mocht de heer de Winter een compliment ontvangen over zijne gekuischte taal en vroolijke, niemand kwetsende voordrachten. De heer Abr. de Winter neemt dan ook werkelijk eene eenige plaats in de Hollandsche artiestenwereld in" . Abraham de Winter stond eenzaam aan de top. Omstreeks 1892 maakte hij zelfs een grammofoonplaat en sprak hij met zijn nasale stem de drie minuten durende voordracht "Meerenberg en Medemblik" in . En hoe beschaafd zijn uitspraak ook was, thuis sprak hij gewoon het Bredaas dialect.
In de ontwikkelingsgang van het amusement dat tussen 1880 en 1910 zich aanpaste bij een nieuw groot publiek, had Abraham de Winter de verdienste dat hij met zijn groot talent de betere standen kon boeien met zijn satirieke voordrachten als wel de lagere met zijn grappen,  terwijl beiden geraakt werden door zijn onzelfzuchtig mededogen met de lijdende medeburger .
 
Na het jaar 1910 begon de ster van Abraham de Winter te verbleken. Hij is inmiddels een man op leeftijd. En nog steeds werd hij uitbundig bejubeld. Ter gelegenheid van het dertigjarig artiestenjubileum schreef Louis Hartlooper, toneelspeler en bioscoopexploitant in het tijdschrift De Komeet over De Winter: "Voorzeker een man wiens naam door geheel Nederland met roem bekend is, wiens capaciteiten hem stempelen tot een artiest van den eersten rang. De Bredasche kunstenaar die overal waar hij zich maar vertoonde, de lieveling was van het publiek. En nu mogen velen hebben beweerd dat hij trots was, terughoudend, nee, dat is hij niet. Bram de Winter is een man op zich zelve, die met niemand van zijn collega’s intiem omgaat en daarom ook met niemand onaangenaamheden zal of willen hebben. Hij is de verpersoonlijking van een man uit één stuk, een zakenman en bovendien van den artiest in den volstens zin des woords" .
Abraham de Winter bleef in Breda wonen, ver van de grote podia en concertzalen van de grote steden. Hij had weinig vrienden, zeker niet onder de artiesten, maar wel een uitgebreide en gezellige familie in Breda. Tot zijn weinige vrienden behoorden de acteur Louis Bouwmeester en het Bredase gemeenteraadslid Peres Haalman.

Onderbelicht
Nauwelijks bekend is zijn veelvuldig optreden op feestelijke gebeurtenissen bij joodse gemeenten overal in Nederland. Ongeacht hoe groot of klein de kehilla was, veelal kon men bij een feestelijke gebeurtenis rekenen op de belangeloze medewerking van Abraham de Winter uit Breda. Had hij iets goed te malen? Al op 30 juni 1889 trad hij op ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Nederlands Israëlitische gemeente Utrecht. Maar hij reisde ook naar Steenwijk als men daar op zondag 21 augustus 1910 het veertigjarig bestaan van de synagoge vierde. Op 15 maart 1884 werd hij door de joodse gemeente Oss uitgenodigd om een Poeriemavond op te luisteren. Meer dan twintig jaar later is hij in Oss nog steeds een graag geziene gast en treed hij op ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de synagoge en de inwijding van een nieuwe wetsrol. Gaf hij op deze wijze een invulling aan zijn jood zijn?
Ondanks zijn grote roem is Abraham de Winter nooit rijk geworden. Hij deed veel aan liefdadigheid en trad veelal gratis op voor instellingen die een goed doel nastreefden. Vooral de jeugd uit de arme volksbuurten had zijn warme belangstelling. Na 1910 gaat waarschijnlijk ook zijn leeftijd een rol spelen. Hij is dan inmiddels de leeftijd van zeventig jaar gepasseerd. Zijn optredens worden zeldzamer. Al in 1903 heeft hij problemen met zijn gezondheid. De Winter werd zijn gehele leven geplaagd door een handicap. Als kind was hij uit een boom gevallen en brak daarbij een arm. Deze gebroken arm werd niet goed gezet en daardoor bleef deze arm stijf en krom en kon hij deze niet gebruiken . In een interview uit 1903 zegt hij: "Enfin, als de mensen maar lachen. En nou, over een uur ga ik in het Diaconessenhuis liggen, voor me operatie. En mocht ik soms dood gaan…och, mocht er dan een traan zijn in de lach van het publiek".

Overlijden
Enkele dagen voor zijn dood werd de 79-jarige Abraham de Winter nogmaals geïnterviewd door de Bredasche Courant. In zijn huiskamer zit Abraham de Winter, temidden van de trofeeën uit zijn artiestenleven. "Och ja, het zijn zoete herinneringen aan mijn plankenleven. Veel van deze kransen zijn verwelkt, evenals wij mensen verwelken". Toen de journalist van de krant enkele dagen later terug wilde gaan om het gesprek af te ronden kwam hij op straat Anton, een van de zonen van Abraham de Winter tegen. "Het zal geen doel meer hebben, vader is een half uur geleden overleden" .
Op zondagmorgen 1 februari 1920 werd Abraham de Winter begraven op de joodse begraafplaats bij Oosterhout. Al om half tien ’s morgens stond er een grote menigte bij het sterfhuis . De kist was bedekt met bloemstukken en kransen. De politie moest ruim baan maken om de rouwstoet doorgang te verschaffen. Op de begraafplaats aangekomen hield David Davidson een hesped, een toespraak: "Gij waart populair, ja bemind, Abraham de Winter…en toch eenvoudig. En in eenvoud dragen wij u grafwaarts. En uw wensch om op geheiligde bodem uw laatste rustplaats te mogen vinden, volbrengen wij heden". Door de gabboiem van "Bikoer Choliem", onder leiding van Louis Haas, werd Abraham de Winter vervolgens naar zijn graf gedragen.
Het heengaan van Abraham de Winter werd in de joodse pers  als volgt gememoreerd:
"Breda, 12 Sjewat ’80. Heden werd, onder groote belangstelling, ter aarde besteld het stoffelijk overschot van den heer Abram de Winter, den eens beroemden humorist. "Bram de Winter", aldus zijn populaire naam, was een humorist van groote beteekenis en naam en er was dan ook geen Joodsche partij, in welke plaats ook, de Simgo was niet volkomen als Bram de Winter er niet was. En op ’t gebied van tsedokoh heeft hij zich nimmer onbetuigd gelaten. Op de begraafplaats werd eerst het woord gevoerd door den leeraar der gemeente, den eerw. Heer Davidson, die naar aanleiding van psalm 90, vers 6, het leven van den overledene schetste. De heer L. Haas, bestuurslid van het genootschap Bikoer Choliem, sprak met weemoed naar aanleiding van de woorden "en Awrahom keerde naar huis terug" eenige woorden van afscheid. De plechtigheid maakte door den eenvoud, een diepen indruk op de aanwezigen. De naam  van Abram de Winter zal lang blijven voortleven".     

Monument
Kort na de dood van Abraham de Winter werden er in Breda plannen beraamd om te komen tot een blijvend monument  dat moest  herinneren aan deze beroemde stadgenoot. "Naar wij uit de beste bron hebben vernomen vond er hedenmiddag in de Poort van Cleef eene bijeenkomst plaats van eenige vrienden en vereerders van wijlen de bekende en populaire humorist Abraham de Winter. Doel van deze bijeenkomst wat te komen tot een gedenkteken voor deze populaire Bredanaar. Wij vernemen verder dat deze beweging door kapitaalkrachtige vrienden van den humorist is op touw gezet en dat de kans tot oprichting van een comité dat zich tot dat doel niet alleen tot Breda maar tot geheel Nederland wenden zal, zeer groot is. Zoo huldigt Breda de nagedachtenis van zijnen populairen burger Abr. de Winter."
Maar van dit goede voornemen en andere fraaie plannen is niets terechtgekomen. Later werd er een eenvoudige steen op zijn graf geplaatst. Abraham de Winter is in de vergetelheid geraakt. Zijn voordrachten zijn thans volslagen verouderd en onbegrijpelijk geworden . Maar eens heeft hij een generatie tijdgenoten doen schateren van het lachen.

 


 

 

 

 

 

 

 

login / aanvragen